Het Bos In

In het Vliegenbos zijn vele vogels te zien, en vooral te horen. Op deze pagina staan een aantal van de meest voorkomende vogels van het Vliegenbos. Klik op de afbeeldingen voor geluid.

Groene specht

De groene specht hoor je eerst door het geluid van zijn tikken tegen een boomstam. Hij maakt daar holen die later vaak weer worden ingenomen door de halsbandparkiet. De groene specht leeft van insecten en is vooral dol op mieren. Daarvoor heeft hij een lange tong die hij wel tot wel 10 cm buiten z’n snavelpunt kan uitsteken. Het uiteinde van de tong vormt een plat en verbreed orgaan met haakvormige uitsteeksels en kan onafhankelijk worden bewogen. De grote, uit twee delen bestaande speekselklier produceert een stof die de tong kleverig houdt. De groene specht gebruikt z’n tong net als een miereneter om larven en cocons van mieren op te likken.

Deze vogel blijft ’s winters in Nederland en als het hard vriest redden vele groene spechten het niet.

Merel

De merel is de meest algemene en een van de bekendste vogels van ons land. Het is zelfs de talrijkste broedvogel van Nederland. De laatste tijd heeft de merel te lijden gehad onder het usutuvirus. Merels zijn luidruchtig. De merelman brengt in het voorjaar een fraai lied ten gehore vanaf een hoge plek. Als er een kat in de buurt is, waarschuwen ze langdurig met hun luide alarmroep andere dieren. De nesten zijn vaak makkelijk te vinden waardoor veel eieren en jongen aan katten en kraaien ten prooi vallen. Ondanks die verliezen zijn de merels nog steeds zeer talrijk: ze compenseren dit natuurlijke verlies door veel jongen groot te brengen.

Zwartkop

De zwartkop is een trekvogeltje van amper 18 gram dat ieder voorjaar vanuit het Middellandszeegebied aan komt vliegen, neerploft en meteen begint te zingen. Het gevarieerde liedje lijkt op dat van een merel maar dan veel sneller. Het mannetje heeft een zwart en het vrouwtje een bruin petje. Ze leven tussen de bladeren en laten zich moeilijk zien. Maar met hun mooie zang zijn ze goed te horen. Zwartkoppen trekken al vanaf half augustus weg naar hun overwinteringsgebied.

IJsvogel

De ijsvogel is de trots van het Vliegenbos. Je dag kan niet meer stuk als je de blauwe schicht in een rechte lijn over het water ziet scheren. Deze visser profiteert van de zachte winters en alle maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren. IJsvogels nestelen graag in de grote omgekiepte wortelstronken van de door storm gevelde bomen.

Vink

Vinken leven in bossen, boomrijke tuinen en parken. Ze eten zaden en bladknoppen. Ze hebben een harde stem en zingen een duidelijk herkenbaar liedje: aan het einde van hun zang laten ze telkens de bekende ‘vinkenslag’ horen.

In ons bos zien we de vinken meestal in het vroege voorjaar. Als een van de eerste trekvogels komen ze dan terug van hun overwintering. In oktober vertrekken de meeste vinken weer in zuidelijke richting tot diep in Frankrijk. De enkele exemplaren die wij ’s winters zien, komen vooral uit Scandinavië.

Bosuil

De bosuil is de koning van de nacht, bekend om zijn geheimzinnige roep. Ook in de vroege ochtend is zijn kenmerkende geluid in ons bos nog wel eens te horen. Bosuilen verhuizen meestal niet veel. Ze zijn behoorlijk honkvast en verblijven het liefst in een kring van 50 kilometer rondom hun geboorteterritorium. Ze nestelen daar in holtes in bomen. Hun broedseizoen begint soms al in februari. In het Viegenbos heeft jarenlang een eenzame bosuilman zitten roepen tot hij uiteindelijk gezelschap kreeg van een bosuilvrouw. Soms horen we de bosuil een jaar niet. Dan moeten we wachten tot een nieuw mannetje hier zijn thuis vindt.

Koolmees

Koolmezen gebruiken hun zang om concurrenten te weren uit hun territorium. Hiervoor zingt het mannetje eerst een lied op de ene plek en daarna vliegt hij naar een andere plek en laat daar een nieuw wijsje horen. Concurrenten denken dan dat het gebied al is bezet, dichtbevolkt met vele mannetjes. Zo leiden mannenvinken hun collega’s om de tuin. Al kennen mezen vele deuntjes, het meest hoor je toch het luide piepend geluid ie-aa, ie-aa van een ezel of oude fietspomp.

Koolmezen hebben het moeilijk in de stad. Om boven het stadslawaai uit te komen, moeten ze steeds hoger zingen. En juist hierdoor hebben ze minder succes bij de vrouwtjes. Komen er toch jongen, dan is het soms moeilijk om ze groot te brengen. Er is immers steeds minder groen in de stad en het aantal insecten neemt af. Die insecten zijn voor het grootbrengen van de jongen onmisbaar.

Roodborst

Roodborstjes hebben heel wat vijanden: roofvogels zoals valken en uilen en roofdieren zoals marters en katten en zelfs slangen. Roodborsten hebben hun grote territorium hard nodig om genoeg insecten te vinden voor hun jongen die anders verhongeren. Daarom laat het roodborstmannetje elke ochtend en gedurende de hele dag regelmatig van zich horen: dit is mijn terrein. Overigens: hoe groter de rode vlek op de keel van het mannetje, hoe dominanter hij is.

Niet iedere roodborst blijft in de winter in Nederland om een territorium te verdedigen. Ze kiezen: of een barre reis naar het warme zuiden waar er meer voedsel is, of in Nederland blijven en als eerst ter plaatse zijn voor het beste territorium. Er komen overigens in de winter vaak ook roodborstjes uit Rusland naar ons land die in het voorjaar weer teruggaan.

Holenduif

De holenduif is een typische bosduif. Hij lijkt veel op de houtduif, maar is kleiner en mist een vlek in de nek. Hij blijft het hele jaar in zijn broedgebied en nestelt in holtes van oude bomen. Het koerend geluid van duiven kennen we allemaal. Maar vaak worden de meest voorkomende duiven foutief benaamd. Stadsduiven lijken wat op hoelduiven, maar de stadsduif heeft een witte stuit hebben, holenduiven niet. Ook zijn de donkere vleugelstrepen van stadsduiven veel breder. De naam holenduif is afkomstig van de manier waarop deze soort zijn nest maakt (namelijk in boomholtes, rotsgaten, verlaten nesten van spechten.

Vlaamse Gaai

Officieel mogen we deze vogel niet meer “vlaams” noemen: het is kortweg de “gaai”. De gaai eet vooral insecten, maar als de gaai de kans krijgt pikt hij ook graag jonge vogeltjes uit hun nestjes. Hij kan zo binnen 5 minuten een heel koolmezennest leeghalen. Zijn lievelingsmaal bestaat echter vooral uit eikels. De meeste verstopt hij in vochtige grond. Een gaai kan zo wel tot honderd eikels per dag begraven, dat zijn er ongeveer drieduizend in een maand. ‘s Winters heeft hij een heerlijke voorraad eikels ter beschikking, tenminste, als hij ze kan terugvinden en dat blijkt nogal eens lastig voor de gaai. Verloren en verstopte eikels kunnen op die manier uitgroeien tot nieuwe eikenbomen.

Grote Bonte Specht

Spechten kunnen wel 12 duizend keer per dag op bomen inbeuken – op jacht naar beestjes, om nesten te maken en om partners te verleiden. Met hun korte snelle roffel versterken ze hun territorium en bevestigen ze hun paarband. Je hoort hun roffel regelmatig als je door het Vliegenbos loopt. Het brein van spechten is speciaal toegerust op die hardere klappen. Zo bevat hun schedel relatief weinig hersenvloeistof, waardoor het brein minder heen en weer klotst. Zowel het mannetje als het vrouwtje roffelt op takken. Bij het hakken van een nest hebben ze toch een voorkeur voor zachte houtsoorten, zoals berken. In de nestholte worden de eieren gewoon op het hout gelegd. De spechten houden van de oude boomstammen en het vele dode hout in ons bos. Daardoor blijft het aantal grote bonte spechten stijgen.

Boomklever

De klever kan net als veel andere vogels naar boven hippen, maar de klever kan als een van de weinige vogels ook naar beneden lopen, met de kop omlaag. Je herkent dit kleine vogeltje daarnaast ook makkelijk aan zijn witte buik. De boomkever maakt het nest niet zelf, maar gebruikt oude verlaten holen van spechten of gaten in bomen of nestkastjes. Hij maakt de nestjes wel zelf af door de ingang flink dicht te metselen met modder. Dat werk wordt verricht door de vrouwtjes en kost haar meerdere dagen. Omdat de modder keihard kan worden bekleed ze de binnenkant met oude houtschilfers.

Vaak heeft de boomklever een voorkeur voor oudere bossen en parken. Je vindt boomkevers niet alleen in het Vliegenbos, maar ook in heel Azië tot in Japan aan toe.

Tjiftjaf

De Tjiftjaf is zo onopvallend dat je hem vrijwel nooit ziet. Maar je hoort hem des te beter, want hij roept telkens zijn eigen naam: tjif-tjaf, tjif-tjaf. Je weet zeker dat het voorjaar is aangebroken als je de TjifTjaf hoort. Het vogeltje van nog geen 7 gram is dan weer terug van zijn overwintering in het zuiden: Spanje en vooral Marokko. Het vrouwtje trekt trouwens verder naar het zuiden dan het mannetje.

De Tjiftjaf leeft in laag struikgewas en kan daar gemakkelijk een prooi van katten worden.

Zanglijster

De zang van de zanglijster lijkt op die van een merel. Toch kan je de zang gemakkelijk onderscheiden: de zanglijster heeft een eindeloos repertoire aan deuntjes, maar elk deuntje herhaalt hij 2 tot 3 keer voordat hij aan het volgende zangstukje begint. Je kan de zanglijster in het vroege voorjaar vooral ’s ochtend vroeg en in de schemering goed horen. In de zomermaanden blijft hij wat stiller. Er is onderzoek geweest dat suggereert dat de lijster, net als de merel overigens vooral zingt voor z’n eigen plezier en niet per se enkel om een territorium af te bakenen. Vogels zijn soms net mensen.